Een vervlogen droom – vrouwenemancipatie II

‘Een vervlogen droom’ is geschreven door Rosemarijn Milo. In een reeks van twee gastblogs, ligt zij meerdere aspecten uit dit boek nader toe.


Guusje Maes in 1912, voor haar huwelijk

Derde gedeelte

Karel is handelsreiziger en is veel van huis. Guusje voelt er niets voor altijd alleen thuis te zitten en niets anders omhanden te hebben dan de huishouding en wachten tot haar man thuis komt. Zij wil hoeden gaan ontwerpen voor een hoedenwinkel in de buurt. Nu blijkt Karel haar dat aanvankelijk te verbieden. Hij wijst haar op het bestaan van de maritale macht. Hij heeft het recht in de vorm van de wet aan zijn kant, zij het recht in de eenvoudigste betekenis van het woord. Waarom zou ze het recht niet hebben een zinvolle invulling aan haar bestaan te geven?

Guusje geeft er blijk van het onrechtvaardig te vinden dat zij geacht wordt de naam van haar man te dragen en niet andersom. Zij weet ongetwijfeld niet dat ze dat niet verplicht is, wat niet wegneemt dat het zonder meer van haar verwacht wordt. Ook hier begrijpt Karel niets van. Het is allemaal altijd zo geweest en nooit heeft hij iemand zich erover horen beklagen. Ook nu heeft Guusje het gevoel haar neus te stoten.

Guusje wordt geconfronteerd met haar handelingsonbekwaamheid als getrouwde vrouw, iets dat zij zich natuurlijk nooit eerder bewust is geweest. Ze is teruggegooid in de situatie van een minderjarig kind. Ook hier ziet zij duidelijk de ongelijkheid, het gebrek aan symmetrie in de verhoudingen. Karel beroept zich opnieuw op de wet die ondubbelzinnig aan zijn kant staat. Het is Guusje teveel.

Na de traumatische bevalling van haar eerste kind wil Guusje geen kinderen meer. Als zij daarover met haar man wil praten, stuit ze op een muur van onbegrip en misschien wel onwil. In elk geval weet Karel niets beters, dan zich te beroepen op wat de kerk van hem verwacht – zoveel mogelijk kinderen – en wat de wet verbiedt – het te koop aanbieden van voorbehoedsmiddelen. Guusje had gehoopt dat ze enig recht had op zelfbeschikking over haar lichaam. Karel bevindt zich in een comfortabele positie: de kerk en de wet staan aan zijn kant.

Guusje bemerkt, als ze zich ervoor gaat interesseren, dat vrouwen geen stemrecht hebben en niet gekozen kunnen worden. Guusje leest in de krant dat Aletta Jacobs geprobeerd heeft zich verkiesbaar te stellen voor de gemeenteraad in Amsterdam. Dat heeft een lange procedure tot aan de Hoge Raad als gevolg wat leidt tot een wijziging in de grondwet. Het wordt erger in plaats van beter. Er komt nu in te staan dat het kiesrecht uitsluitend voor mannen is, wat er eerder niet in stond. De Hoge Raad orakelde: ‘Het spreekt vanzelf dat dat de bedoeling van de grondwet is’.


Guusje Maes tegen het einde van haar leven

Vierde gedeelte

Aan het eind van haar leven schrijft Guusje aan haar vriendin dat de voortdurende strijd met Karel haar uitput. Op nieuw een citaat uit Een vervlogen droom:

Ik heb moeten begrijpen dat hij altijd heeft gedacht dat het maar grillen van me zijn om iets anders te willen dan altijd thuis zijn of om geen kinderen meer te willen krijgen. Soms heb ik het gevoel dat hij alleen is getrouwd om een vrouw te hebben die er is als hij van zijn reizen thuiskomt en om het bed mee te delen. Hij lijkt er nooit over nagedacht te hebben dat die vrouw misschien wel eigen wensen heeft, eigen voorkeuren of zelfs talenten. Ik vraag me dan ook af, en dat zeg ik hem als wij ruzie maken (wat wij steeds vaker doen de laatste tijd) dat ik niet begrijp waarom hij dan zo ver van huis moest zoeken en een meisje uit Zeeuws-Vlaanderen trouwen. Hij zegt me steevast dat hij op het eerste gezicht verliefd op me is geworden en van me houdt, waarop ik dan weer zeg dat ik dat niet geloof omdat hij blijkbaar van me verwacht heeft dat ik precies in de vorm zou passen die de maatschappij voor me klaar had gezet.’

Wat Guusje ziet als haar gelijk en haar (goed) recht, wordt door Karel gezien als iets tegennatuurlijks en tegenwettelijks. Hij heeft voortdurend recht en wet aan zijn kant. Guusje kan en wil daarmee niet leven, wat uiteindelijk haar ondergang wordt.

Het drama van de strijd van recht tegen recht ten voeten uit.